Het achterlijf van de duikerwants is relatief klein. Toch is het zo'n beetje de scheepsketel van de duikerwants want hier zit het spijsverteringskanaal, samen met andere organen. Op de afbeelding hiernaast van links naar rechts: de midden- en achterpoten die door de luchtbel naar buiten steken, dan het eigenlijke achterlijf (abdomen), beige en ovaal. Zie je hoe klein het is? De omringende luchtbel zit er als een stroomlijnende schaal omheen. De luchtbel is de ademluchtvoorraad, die in een fractie van een seconde van het oppervlak gehaald wordt. De bel wordt kleiner en de lucht minder vers tijdens het langdurig verbijf van de duikerwants onder water. Er is wel een gunstig natuurkundig effect: als het percentage zuurstof in de bel kleiner wordt dan die in het omringende water, stroomt er zuurstof uit het water de luchtbel in. Dit wordt fysische long genoemd.
Let op de aangekitte micro-organismen tussen de haren aan de punt. Waterinsecten hebben voortdurend last van dit soort lifters, te vergelijken met de aanslag op scheepsbodems. De micro-organismen profiteren van de mobiliteit van het insect en van de voedseldeeltjes, die er vaak omheen zweven en zijn alleen lastig door het verhogen van de waterweerstand. Meer last veroorzaken sommige watermijten, die bijten zich als larve vast en gaan dan over in een parasitair, pootloos groeistadium, waarbij ze de duikerwants niet alleen als vliegtuig gebruiken maar ook bloed en weefsel opzuigen als een soort teken. Met de doorns op zijn poten probeert het insect alle lastposten er af te krabben, maar sommige watermijten zijn volledig gespecialiseerde parasieten op duikerwantsen en kruipen bijvoorbeeld onder de vleugels... Op deze watermijten site zijn daar foto's van te vinden.
Op de foto links het lijf van een overleden duikerwants, rugzijde. Ernaast een schets van een
aantal onderdelen. Van boven af: het midden en achtergedeelte van de borst, de mesothorax
en de metathorax zijn nog aanwezig en worden afgedekt door de schildjes mesonotum en
metanotum. Aan de mesothorax hebben de de dekvleugels vastgezeten, aan de metathorax de
achtervleugels. Dan het achterlijf, het
abdomen. Dit is in segmenten opgedeeld. Aan de symmetrische indeling is te zien dat deze
duikerwants van het vrouwelijk geslacht was. Op de tekening rechts een voorbeeld van de
asymmetrische indeling bij het mannetje. Bij deze loopt een groef over het achterlijf, die een rol
speelt bij de paring. De rugschildjes van de segmenten heten tergieten, de zijkanten worden
connexivum genoemd. Het connexivum is wat verbreed in de epipleura langs de
zijkanten. Samen met de ietwat bolle vleugelranden vormen die twee platte luchtkokers: de zilveren
zijstrepen van de duikerwants. In het abdomen zitten ook de twee hoofdluchtpijpen of
trachea. Ze zijn voorzien van een steunspiraal, ongeveer zoals een stofzuigerslang. De
luchtpijpen vertakken zich en hebben uitmondingen (stigmata) op de segmenten.
Op de grote foto hiernaast de achterlijfspunt van Sigara falleni. De lange haren geven
stabiliteit bij het zwemmen, als de veer in een boogpijl. Misschien hebben ze ook een functie bij
het luchthalen aan de oppervlakte, ze zouden de positie dan horizontaal kunnen houden. Verder is
te zien dat de rechter dekvleugel over de linker ligt en dat de staartlobben iets onder de
dekschilden uitsteken. Twee microscopisch kleine dingetjes, mogelijk kiezelalgen van een
Rhoicosphenia soort, zitten op de rand en zijn nog een keer vergroot afgebeeld. Deze soort
zit vaak op waterwantsen. Dezelfde twee exemplaren, van onderaf gezien, op de plaatjes in de
inzet, de bovenste opname is een detail van de onderste waarvan een vergroting te zien is met een
muisklik op één van de afbeeldingen. Tenslotte is
een afbeelding van de staartlobben van een Corixasoort, gefotografeerd met een microscoop, te
bekijken door op het plaatje hier rechts naast te klikken.
Op de volgende pagina: de vleugels.