
Watervlooien
BIJNA IEDEREEN KENT ZE WEL: WATERVLOOIEN. Als je een fijnmazig
netje door een sloot of vijver haalt, zitten er altijd wel een paar in, soms zijn ze zo massaal
aanwezig dat ze als een laagje gelei in het net liggen. Als je een dergelijk laagje in een
meegenomen jampot met wat slootwater doet, krioelt, huppelt en springt het allemaal door elkaar,
vandaar de naam water fleaoien. (Water
luysen noemden vroegere schrijvers ze). Niet alles wat
zo in het net komt is een water flea: tussen de kleine in het water zwevende organismen
(
plankton, de wandelende) zitten ook veel andere kleine organismen.

larve eendagsvlieg
De wat grotere beestjes, die je ook vaak in het net krijgt en wild door het potje schieten,
zijn larven van ééndagsvliegen (haften), zie het plaatje rechts. Rode of groenige stipjes die wat
trager door de troep bewegen en, nauwkeuriger bekeken, op kleine spinnetjes lijken zijn
watermijten. Andere beestjes die vaak tussen de water fleaoien
zitten zijn roeipootkreeftjes, mosselkreeftjes en de karperluis. De "echte" water fleaoien zijn
bruinige of witte, voortdurend "huppende" ronde diertjes: meestal daphnia's. Natuurgidsjes maken
meestal onderscheid tussen water fleaoien en roeipootkreeftjes (
copepoda) en dat zijn
inderdaad verschillende groepen kreeftachtigen (
crustaceae). Dus hebben ze ook niets te maken
met gewone vlooien, die bij de insecten horen. Even een stukje taxonomie (indeling):
STAM
Arthropoda
(geleedpotigen) |
Klasse
Crustaceae (kreeften) |
Onderklasse Phyllopoda (bladvoetkreeftjes) |
Onderorde Cladocera (water fleaoien) |
Onderklasse Copepoda (roeipootkreeftjes) |
Onderklasse Ostracoda (mosselkreeftjes) |
Klasse
Insectae(insecten) |
Watervlooien zijn kreeftjes waarvan de poten omgevormd zijn tot ongelede met bladachtige
kieuwen en zeven. De pootjes worden door de bloeddruk in model gehouden en zijn zakvormig. Het
eerste paar voelsprieten(
antennen) is meestal klein en bevat reuk- en tastorganen. Het tweede
voelsprietenpaar is omgebouwd tot een paar gespierde roeipoten met vertakkingen. Watervlooien lijken
groter en boller door de typerende omhullende schaal, die uit twee op de rug met elkaar vergroeide
helften bestaat. De schaal vormt ook een soort helm over de kop, die vaak in een snavelachtige punt
uitloopt. Links zie je een dode water flea waar de schaal af is. Omdat de schaal vaak als een oester
is afgevlakt zijn veel water fleaoien in de breedte sterk afgevlakt en zien ze er van voren en
achteren gezien smal uit. De schaal groeit uit het nekgedeelte en wordt van tijd tot tijd vervangen.
Bij sommige soorten zitten er aan de schaal en de helm in de zomer lange punten. Aan de buikzijde
wijken de schaalhelften uiteen en daar wervelen de voortdurend in beweging zijnde kieuwpootjes een
pulserend waterstroompje doorheen, wat verse zuurstof en voedsel brengt. Deze beweging is heel
complex, de pootjes vormen samen zeefkamers waar het water uitgeperst wordt en de voedseldeeltjes
uitgezeefd en naar de mond gevoerd worden, en dat in een ritme van 200 tot 300 keer per minuut.
Sommige soorten zoals Daphnia doen dit zwemmend, andere zoals Sida en Simocephalus terwijl ze aan
planten en dergelijke hangen. Eurycercus en diverse andere soorten lopen en kruipen over
waterplanten en draadalgen met de vloesprieten. Met hun kieuwpootjes grazen ze de algen en ander
microscopisch aangroeisel er af. Weer andere soorten woelen in de afvallaag (
detritus) op de
bodem. Aan de rugzijde hebben vrouwelijke water fleaoien een broedruimte. Hierin zitten eieren die
uitgroeien tot jonge dieren die uit de broedruimte zwemmen. Ik zag dat eens gebeuren bij een water
flea die opgegeten werd door een
eirond watertorretje, als
een reddingsbootje zwom een jonge vlo weg uit de onfortuinlijke moeder� In de herfst worden andere
eieren gemaakt, die ingekapseld worden in een zogenaamd
ephyppium. Deze overwinteren en in
het voorjaar komen er weer (vrouwelijke) water fleaoien uit.